9.2     Netwerken en modellen

9.2.1       Soorten netwerken​

Wanneer twee of meer toestellen of ‘nodes’ met elkaar in verbinding staan, ontstaat een netwerk. De manier waarop de nodes verbonden zijn wordt de netwerktopologie genoemd. Een aantal veel voorkomende topologieën zijn weergegeven in onderstaande figuur. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de fysieke en de logische netwerktopologie. Een fysieke topologie geeft weer hoe nodes fysiek met elkaar verbonden zijn (bv. via kabels) terwijl een logische topologie de mogelijke datastromen tussen nodes weergeeft. Een voorbeeld: een netwerk dat een fysieke stertopologie heeft, maar waarbij de centrale node alle ontvangen data terug uitstuurt naar alle nodes in het netwerk, heeft een logische bustopologie.

Een tweede belangrijke eigenschap van netwerken is de vraag of twee toestellen die met elkaar in verbinding staan tegelijkertijd informatie kunnen versturen. Indien dit niet het geval is, wordt over een half-duplex systeem gesproken. Een analogie voor half-duplex communicatie is een tweerichtingsstraat met een versmalling naar één baanvak voor beide rijrichtingen. De auto’s (digitale informatie) kunnen van beide kanten komen, maar niet tegelijkertijd (anders botsen ze). Wanneer digitale informatie wel tegelijkertijd van beide kanten kan komen (ter vergelijking: een normale tweerichtingsstraat), spreekt men over een full-duplex systeem. Indien informatie slechts in één richting kan stromen, spreekt men over een simplex systeem (ter vergelijking: een éénrichtingsstraat).

Ga naar volgende artikel: Grootte van netwerken
Keer terug naar de inhoudsopgave